De doopvontschelp, Tridacna gigas, is een zeer grote schelp. Je treft de schelp alleen aan in tropische gebieden en het is een tweekleppig weekdier uit de familie van de Cardiidae, oftewel de Hartschelpen. Binnen de familie van de Cardiidae vind je verschillende soorten schelpen, allen met dezelfde uiterlijke kenmerken; een hartvormig bol lichaam met groeven. De inheemse bevolking van Cookeilanden noemen ze een pā’ua in Cookeilandmauri, een taal die nauw verwant is aan het Taihitaans en het Nieuw-Zeelands Maori. De schelp van de doopvontschelp werd vroeger in kerken gebruikt als doopvont.
© NOAA
Bouw
Doopvontschelpen zijn de grootste weekdieren ter wereld. Ze kunnen 1,2 meter in lengte worden en 227 kilo wegen. De grootste doopvontschelp die tot nu toe werd gevonden was 1,37 meter lang en woog 250 kilo en werd gevonden aan de noordwest kust van Sumatra in 1817. Ze hebben een dikke, harde schelp die uit twee delen bestaat en die bij elkaar wordt gehouden door een addoctorspier. Elk schelphelft heeft 4 tot 5 driehoekige naar binnen gekeerde uitsteeksels die niet helemaal kunnen sluiten. De buitenkant van de schelp is bruin tot wit kleurig, maar dit is bijna niet zichtbaar door de hoeveelheid koraal, alg en andere organismen die zich vast hebben gehecht aan de schelp.
De vlezige, dikke mantel van de doopvontschelp is zichtbaar tussen de schelphelften. Dit kan prachtige kleuren vertonen; blauw, groen, bruin, geel, rood, oranje en roze. De kleuren zijn het directe resultaat van het alg dat zich aan in de weefsels van de doopvontschelp bevinden. De vele gekleurde of lichte plekken op de mantel van de doopvontschelp heten 'ramen'. Deze laten zonlicht door wat noodzakelijk is voor de algen.
De mantel van de doopvontschelp zit in zijn geheel vastgehecht aan de schelp en heeft twee gaten in het midden. De kieuwen van de doopvontschelp zijn zichtbaar in het ene gat waar het water en voedsel van de schelp naar binnen wordt gezogen, terwijl het andere gat, of eigenlijk een sifon, gebruikt wordt om water met veel kracht naar buiten te persen tijdens het kuitschieten en wanneer de schelp zeer plotseling wordt dichtgeklapt. De sifon wordt tevens gebruikt om water naar binnen te zuigen dat door de kieuwen wordt gefilterd om plankton te vangen. Doopvontschelpen kunnen tussen de 20-100 jaar oud worden.
Leefgebied
Doopvontschelpen tref je aan in tropische wateren waar voldoende zonlicht is. Ze leven in ondiepe, warme en heldere water waar ze vastgeplakt zitten aan het koraal. Je vindt ze voornamelijk in de koraaldriehoek. Dit is de geografische benaming voor de tropische landen, de Filipijnen, Indonesië, Maleisië, Papoea Nieuw Guinee en de Salomonseilanden, die zich binnen een bepaald gebied bevinden.
Voortplanting
Doopvontschelpen hebben zowel mannelijke als vrouwelijk geslachtsorganen en zijn dus hermafrodiet. Dit betekent dus in feite dat ze zowel eieren als sperma produceren. Toch bevruchten ze zichzelf niet, ze stootten of de eieren of het sperma eruit, (dit heet kuitschieten). De eieren, zo'n 500 miljoen per keer (!), worden, na een aantal contracties van de doopvontschelp, in het water bevrucht door het sperma dat middels meer contracties naar buiten worden geperst door de doopvontschelp.
Eenmaal bevrucht ontwikkelt de eicel zich razendsnel totdat er na 12 uur een kleine larve van ongeveer 0,2 mm ontstaat. Overigens, een interessant feit; de mannelijke geslachtsorganen ontwikkelen zich eerder dan de vrouwelijke. Kuitschieten en bevruchting gebeurt het gehele jaar door in water dat dicht bij de evenaar bevindt en is meer seizoensgebonden afhankelijk van de afstand tot de evenaar.
Na ongeveer 8- 29 dagen, en als de omstandigheden gunstig zijn, zal de baby doopvontschelp een gunstige plek zoeken tussen het koraal, zich eraan vasthechten om zich vervolgens verder te kunnen ontwikkelen. Het is dan inmiddels gemiddeld 0,5 mm in lengte. Eenmaal vastgehecht aan het koraal zal de doopvontschelp zich niet meer kunnen bewegen.
Natuurlijke vijanden
Ook al heeft een doopvontschelp enorme afmetingen, ze hebben wel degelijk natuurlijke vijanden. Vissen, slakken en zeeslangen eten graag stukjes van de doopvontschelp. Aan de andere kant, erwtenkrabbetjes, Pinnotheres pisum, kunnen altijd een veilig onderkomen vinden bij de doopvontschelp, al is dit niet zozeer in het voordeel van de doopvontschelp.
Relatie tot de mens
Door de grootschalige jacht op doopvontschelpen over de afgelopen honderden jaren is hun aantal flink achteruit gegaan. In sommige gebieden zijn ze zelfs helemaal verdwenen.