Walvisvaart - Gouden Eeuw
In de zeventiende eeuw was er een groot tekort aan oliën en vetten in de Republiek dat veroorzaakt werd door een enorme bevolkingsgroei. Vetten werden in die tijd veelal verkregen uit kool- en lijnzaad, maar door de grote vraag ernaar kon niet meer worden voldaan aan de behoefte omdat er veel meer graan moest worden geproduceerd. Veel ruimte voor andere gewassen was er niet meer.
Men moest op zoek naar een oplossing hiervoor en vond die in walvistraan, een substantie dat verkregen werd uit de onder hoge temperaturen gekookte blubber van baleinwalvissen. Om aan walvistraan te komen moest men behoorlijk wat obstakels overwinnen. Het gebruik van geweld werd hierbij niet geschuwd.
Hollandse walvisvaarders voor een bergachtige kust - Abraham Storck
Nog voordat de Noordsche Compagnie bestond kocht de Republiek hun walvistraan van Rusland, Noorwegen en Frankrijk. De walvisvaart was een winstgevende onderneming voor een aantal kleine kooplieden. In 1609 werd in opdracht van een aantal Amsterdamse kooplieden twee schepen onder commando van Evert Siebrantsz van Stavoren naar de Kaap der Goede Hoop gestuurd. Er werd door hen langs de kust van de Kaap gevist, maar de resultaten waren niet geweldig en men besloot toen, nadat bekend werd dat er wel grote hoeveelheden walvissen te vinden waren nabij Spitsbergen, hun schepen die kant op te sturen om daar hun geluk te beproeven.
Engeland kon dit niet waarderen, want zij hadden een claim gelegd op het eilanden archipel, een groepje eilanden in de Noordelijke IJszee, Spitsbergen geheten. Spitsbergen lag welgeteld 565 kilometer ten noorden van Noorwegen en deze claim zorgde voor veel heibel in de tent. De ruzies liepen zelfs zover op dat Engeland er niet voor terugdeinsde om geweld te gebruiken om die vervelende Nederlanders uit het gebied te weren. De Engelse overmacht was in die tijd superieur en de Nederlandse kooplieden leden hierdoor regelmatig forse verliezen omdat de Engelsen beslag legden op hun vracht.
In 1613 waren er nog maar twee Amsterdamse compagnies die meededen aan de walvisvangst. De Compagnie Tweenhuysen en de compagnie Dobbensen en Bonner. Compagnie Tweenhuysen was het eigendom van Lambert van Tweenhuysen. Het bedrijf telde naast Lambert van Tweenhuysen nog vier bewindvoerders; Jaques Nicket, Jaques Merchijs, Gillis Dodeur en Jan Rogiers (Ramsden). Zij zouden in juni 1613 twee boten naar Spitsbergen sturen om walvissen, walrussen en ijsberen te vangen. Willem Cornelisz van Muyden uit Amsterdam kreeg het Admiraalschap over de twee Nederlandse boten.
Het eerste schip, de Neptunus geheten, had 36 man aan boord en was al eerder naar Spitsbergen geweest, maar de resultaten van die expeditie waren niet naar verwachting. Door gebrek aan scheepsvaarders met de nodige kennis en expertise lukte het de opvarenden van de Neptunus maar niet om walvissen te vangen. Daarbij, ze werden op 16 juni staande gehouden door Admiraal Benjamin Joseph, een hooggeplaatste Engelse officier met een indrukwekkende loopbaan en een zeer kort lontje. Admiraal Benjamin Joseph was aanvoerder van vier Engelse schietgrage schepen die de Fortuyn staande hielden. Willem Cornelisz van Muyden werd door de admiraal op het matje geroepen wegens het 'schenden' van de Engelse autonomie in dat gebied. Hij werd verzocht zich uit het gebied te verwijderen en weer huiswaarts terug te keren.
Gestrande walvis bij Beverwijk, 1601, Jan Saenredam, 1602
Jan Jacobsen Boots van Medemblik was schipper op het tweede schip, de Fortuyn geheten. Deze boot werd bemand door 26 manschappen. Eenmaal in Spitsbergen aangekomen waren de vangsten van dit schip juist wel zeer goed, maar helaas, op 14 juli werden ook zij geconfronteerd met een woedende Admiraal Benjamin Joseph.
Bij het tonen van hun patent, n.b. door prins Maurits zelf uitgevaardigd, antwoorde Jan Jacobsen Boots van Medemblik:
'Ick hebbe goet bescheyt ende commissie van sijne Princelijcke Excellentie ende dselve volge ick naer de ordre van mijne reeders. Ick ben in een vrij landt ende doe sulcx als ick meene dat ick behoore te doen, want ick soecke mijne neeringe te voirderen gelijck ghijluyden siet, dat ick hier legge, ende en comme niet om ijemant te beschaedigen off te vercorten.'
Voor hen die dit niet kunnen lezen, hier in het ietsie pietsie beter te begrijpen Nederlands:
'Ik heb goed bericht en commissie van Zijne Prinslijke Excellentie, en ik volg die volgens de instructies van mijn reders. Ik ben in een vrij land en ik doe wat ik denk dat ik moet doen, want ik probeer mijn broodwinning te bevorderen zoals u ziet dat ik hier lig, en ik kom niet om iemand te benadelen of te benadelen.'
De Engelse Admiraal wuifde de claim echter weg, volgens hem kon iedereen in Holland wel aan zo’n stukje papier komen, het kostte tenslotte maar vier schellingen en dus was het 'waardeloos'. Tis maar wat je waardeloos vindt.
In beide gevallen dreigde Benjamin Joseph de twee boten naar de bodem van de zee te schieten en de bemanning mee naar London terug te nemen. De Nederlandse kapiteins kregen wat tijd om met hun bemanning te overleggen en besloten toen om, gezien de overmacht van de Engelsen, toch maar uit het gebied weg te gaan. Voordat zij vertrokken moesten ze echter eerst hun hele voorraad aan de Engelsen overhandigen. Van Muyden had bijna niets, maar beloofde voor de lieve vrede toch maar beterschap, draaide zijn boot om en ging gewoon lekker verder met zoeken naar walvissen om te harpoeneren.
Boots moest zijn schip en de goederen in handen der Engelsen stellen. Uit zijn schip werden gelost 96 pijpen en 26 ossenhoofden spek, 2 pijpen en 25 ossenhoofden traan, 1519 vinnen (= walvisbaarden) en 61 stuks walrushuiden, sloepen, harpoenen, touwwerk, twee grote koperen ketels (deze werden later aan Van Muyden teruggegeven), twee grote treeften (hierop werden de ketels voor het koken van de traan geplaatst) en ledige vaten. Uit de Neptunus werden gelost 29 pijpen, 8 ossenhoofden en een tiers spek, een pijp, een ponsoen, 38 ossenhoofden, 2 tonnen en 1 tiers traan, 638 walvisbaarden en 39 walrustanden alsmede ledige vaten, kuipersgereedschap, kapbakken en traanbakken e.a., die op het land lagen. De veertien walvissen die nog niet verwerkt waren, werden hen ook door de Engelsen ontnomen. Boots besloot hierna per direct zijn lidmaatschap bij de fanclub van Admiraal Benjamin Joseph te beëindigen. Flauw, maar wel grappig.
De traankokerij van de Amsterdamse Kamer der Groenlandse Compagnie op Amsterdam Eiland bij Spitsbergen - Cornelis de Man
De Noordsche Compagnie jaagde op walvissen bij de eilanden Jan Mayen en Spitsbergen
Willem Cornelis van Muyden werd minder hard aangepakt ondanks dat hij forse ruzie had gemaakt met de Engelsen. Hij vertelde hen dat hij mede-eigenaar was van de Neptunes en de vracht aan boord, waarop ze hem 20 pijpen spek en walvisbaarden teruggaven met een officieel bewijs waarin stond dat ze dit alles aan hem hadden verkocht. Boots moest echter terugkeren met lege handen. Willem Cornelis van Muyden koos er alsnog voor om verder te varen en keerde pas halverwege augustus van dat jaar terug naar huis.
Compagnie Dobbensen en Bonner huurden op 2 mei 1613 een schip genaamd de Waterhont, kapitein van dit schip was Cornelis Pietersz. Vrijer, hem zou het niet beter vergaan. Ook zijn schip werd staande gehouden door Admiraal Benjamin Joseph, maar ditmaal zou er daadwerkelijk geweld worden gebruikt toen de Engelse Admiraal de Waterhont beschoot. Bonner weigerde namelijk om aan boord te komen van de Tigre, het schip van Admiraal Benjamin Joseph, om zich te verantwoorden. Sterker nog, hij confronteerde de admiraal zelfs en daagde hem uit om vooral zijn gang te gaan. Ja, dat was inderdaad een beetje dom van Cornelis. Admiraal Joseph's kort lontje werd namelijk snel omgezet in een melodieuse geluid van diverse oerverdovende salvo's kanonschoten.
Drie kanonskogels vlogen door de Waterhont en nog eens vier door de zeilen en de fok. Ze werden door de Engelsen alsnog gevangen genomen, hun vracht werd vervolgens van hen afgepakt en ze werden onder valse voorwendselen van een mooie beloning meegenomen naar London. In London aangekomen verbleven ze daar acht weken in hoopvolle afwachting op wat komen zou, konden ze uiteraard alsnog fluiten naar hun beloning, kregen ze geen kopjes thee aangeboden en werden ze als klap op de vuurpijl, en met hun staart tussen de benen, met lege handen door de meesmuilende Engelsen uitgezwaaid. Nasty.
Geen wonder dus dat de belanghebbende koopmannen er genoeg van kregen en er uit pure nood voor kozen om samen een kartel te vormen en een compagnie op te zetten. Samen een vuist maken met de steun van de Staten-Generaal bleek de enige manier om weerstand te bieden aan het autoritaire en uiterst arrogante gedrag van de Engelsen. Deze stap zou natuurlijk ook een financiële injectie geven aan de leden van de Noordsche Compagnie. Hun doel was tenslotte rijk worden door de winning en verkoop van walvistraan. Het zou uiteindelijk hun stoutste dromen overtreffen.
De deelnemende vennoten kwamen in eerste instantie uit maar drie steden; Amsterdam, Medemblik en Delft. De Noordsche Compagnie stond overigens in die tijd ook wel bekend als de Groenlandse Compagnie of de Compagnie van Spitsbergen. De compagnie zou dankzij een licentie dat uitgevaardigd werd door de Staten-Generaal vanaf 1614, eenendertig jaar lang het alleenrecht hebben om op walvissen te jagen in de Arctische gebieden. Niet verwonderlijk dus dat er meerdere kooplieden uit havensteden elders in het land, zich bewust van de voordelen van de Noordsche compagnie, zich ook zouden aansluiten bij hen. Wat minder bekend is dat de grote zeeheld Admiraal Michiel Adriaensz de Ruyter ook actief meedeed aan de walvisvaart. Hij voer als stuurman op de Groene Leeuw mee naar de Jan Mayen Eyland.
De compagnie bestond feitelijk uit verschillende kamers die allen zelfstandige eenheden vormden. Zo hadden ze hun eigen schepen, hun eigen kapitaal en werkten ze op eigen locaties ter plaatse waar de traan door hen in eigen beheer werd verwerkt. Deze kamers bevonden zich in de steden Amsterdam, Enkhuizen, Hoorn, Rotterdam en Delft. In de provincie Zeeland waren dat Vlissingen, Middelbrug en Veere. Er werden ook pakhuizen opgericht in de thuissteden om de walvistraan in op te slaan.
Amsterdam had vijf pakhuizen. Deze pakhuizen bevonden zich aan de Keizersgracht 36-38, 40-42-44, herkenbaar onder de naam Groenlands Pakhuis. Drie daarvan hadden grote traanputten. Helaas werden in 1870 de pakhuizen aan de Keizersgracht 36-38 na een forse brand verwoest en besloot men om daarvoor in de plaats een school te bouwen. De pakhuizen aan de Keizersgracht 40-42-44 met hun grote ramen en rode luiken zijn gelukkig nog steeds te bewonderen.
Gezicht op Hoorn 1622 - Hendrik Cornelisz. Vroom | Westfries Archief
De walvisvaart was voor de Republiek op zich nog niet winstgevend te noemen. Omdat de Noordsche Compagnie het alleenrecht had om op walvissen te jagen konden andere kooplieden hun boten helaas niet naar het Noorden sturen om zelf ook op walvissen te jagen en vangen. Hier zou voor andere kooplieden eindelijk verandering in komen na het beëindigen van de licentie tussen de Staten-Generaal en de Noordsche Compagnie, maar de gevolgen hiervan zouden op de lange termijn desastreuze gevolgen hebben voor de walvis populatie.
De walvisvangst was op zich al een hele onderneming. Op de boten voeren naast gewone zeelui ook vakmensen mee die bedreven waren in de walvisvangst, in het begin waren dat Basken. Omdat de walvisvaart bij hen al eeuwenlang bedreven werd verstonden deze mensen hun vak. Het ontbreken van Basken op de Neptunus was mede ook de reden waarom hun missie mislukte. De Nederlanders waren de eerste jaren van de walvisvaart feitelijk trainee van de Basken. Later zouden de Duitsers mee gaan varen op de Nederlandse schepen om zelf ook het vak te leren, maar ditmaal van de Nederlanders zelf. Het zou voor Duitsland uiteindelijk ook een nieuw en zeer lucratieve tijdperk inluiden.
Het gereedschap dat gebruikt werd tijdens de jacht bestond uit harpoenen, touwen en sloepen. Net als met veel sporten het geval is, gebruikte men korte commando’s met een specifieke betekenis. Dit was nuttig omdat de walvisvaarders dan precies wisten hoe, wat en wanneer ze iets moesten doen.
Voordat er overgegaan werd tot actie moest er natuurlijk eerst een walvis gespot worden. De Groenlandse walvis had de voorkeur vanwege zijn trage bewegingen en zijn gemoedelijke karakter. Het doden van een walvis is in onze huidige ogen een gruwelijke aandoening, maar in die tijd keken ze er met heel ander ogen naar. Zodra er een walvis was gespot kwamen de mannen in actie. Commando’s werden gegeven en iedereen ging aan het werk. De mannen sprongen in sloepen en roeiden naar de walvis. Een harpoen werd gebuikt om het dier te verwonden en touwen werden gebruikt om het dier mee te vangen. Door de worsteling met touwen werd de walvis uiteindelijk moe en kon dan makkelijk worden gedood met spiesen.
Een dode walvis kon niet meteen worden meegenomen vanwege het gewicht en omdat deze naar beneden zonk, dus wachtten de mannen een paar dagen totdat de dode walvis vanzelf weer naar boven kwam drijven. Eenmaal aan de wateroppervlakte kon de walvis worden meegetrokken richting de verwerkingsstations en aldaar de kant op worden gesleept om verwerkt te worden.
Commando's tijdens de walvisjacht:
- Valval - bemanning naar de sloepen
- Vast - walvis is gevangen
- Roeiaan - roeien naar de walvis toe
- Strijk - wachten
De traankokerij van de Amsterdamse Kamer der Groenlandse Compagnie op Amsterdam Eiland bij Spitsbergen
Cornelis de Man
De walvis werd tot op het bot verwerkt. Alle bruikbare lichaamsdelen werden verwijderd en de overgebleven blubber of speklaag werd vervolgens onder hoge druk in grote ketels gekookt. De vettige substantie die overbleef na dit proces, dus de olie die onder hoge temperaturen uit het spek werd afgescheiden, was de, ‘traan’. Walvistraan werd gebruikt voor olie in lantaarns en om kaarsen, zeep en smeermiddel van te maken. De kaarsen stonken weliswaar een uur in de wind, maar ze deden precies wat ze moesten doen, licht geven.
De overige lichaamsdelen van de walvis werden voor meerdere dingen gebruikt. Bijvoorbeeld, de uit keratine gevormde baleinen werden gebruikt om korsetten, hoepelrokken, de spaken van een paraplu, manden en kammen van te maken. Het vlees van de walvis eindigde onder andere ook nog op het bord van de gewone man, vooral de lever van een walvis scheen erg lekker te zijn. De botten en het kraakbeen werden gebruikt om oevers te verstevigen, schuttingen te maken, als uithangbord, als wrijfpaal voor vee en nog veel meer dingen.
Nog een gewild en zeer kostbaar product was amber. Amber was erg schaars en moeilijk aan te komen, dit stofje bevond zich in de darmen van een walvis. Door de schaarsheid en omdat het zo gewild was kon men er veel geld voor vragen, ook werd Amber gebruikt als basisstof voor parfum. Het mag duidelijk zijn dat de walvisvaart een zeer lucratieve handel was voor de vennoten van de Noordsche Compagnie.
Het jagen op walvissen gebeurde gedurende de zomermaanden. Het duurde drie weken voordat de schepen hun plaats van bestemming hadden bereikt. De optocht naar het noorden nam aanvang in de maanden mei en juni. Meestal verbleven ze drie maanden in het noorden en kwamen ze in augustus weer naar huis. De Noordsche Compagnie jaagde in drie verschillende gebieden; Spitsbergen, Jan Mayen en Bereneiland.
Met het beëindigen door de Staten-Generaal van het alleenrecht op de walvisvaart was het snel gedaan met de Noordsche Compagnie. De weg lag nu eindelijk open voor andere kooplieden om op de felbegeerde walvissen te jagen. Het zou uiteindelijk ook het einde van de Noordsche Compagnie betekenen.
Bronnen:
- Amstelodmum - Genootschap voor de kennis van Amsterdam
- Amsterdamse Grachtenhuizen
- Entoen.nu
- Fotoquiz Theo Bakkers
- Zaanwiki
- Stadsarchief Amsterdam
- Encyclopedie van Zeeland
- IsGeschiedenis
- Historisch Nieuwsblad
- Scheepvaartsmuseum
- Oneindig Noord-Holland
- Wikipedia
- Bert van Zandwijk
- Maritiem Digitaal NL